Wat we gemeen hebben
Een filosofie van de meenten
--
In een interview van Martijntje Smits met de kunst- en cultuurfilosoof Thijs Lijster over zijn boek ‘Wat we gemeen hebben — Een filosofie van de meenten’ zit een opmerkelijk fragment als zij Thijs Lijster op 56 minuten vraagt: ‘Hoe biedt de schets die je geeft, de politiek van commons (meenten) een belofte? Als een antwoord?’ De reactie van Thijs Lijster is dan tekenend voor een filosoof: ‘Filosofen zijn niet zo goed in praktische oplossingen’.
Daarmee, en laat dat duidelijk zijn, doe ik het boek van Thijs Lijster geen zins af als een typisch ideeenboek waar we in de praktijk niets aan hebben. Maar in een eventueel deel 2 zou er veel aandacht moeten komen op dat wat er in de actualiteit allemaal al gebeurd (of zou moeten gebeuren) rondom de meenten. Bekijk het hele — interessante! — interview hieronder.
‘Er is de afgelopen jaren al veel geschreven over de meenten als concept, over de geschiedenis van de meenten, en specifieke deelgebieden als urban commons en digitale commons’, zo schrijft Thijs Lijster in zijn inleiding, en ondanks al die literatuur voegt hij zelf de vraag over cultuur van de meenten, of commons toe met zijn boek. Hoe kunnen en willen we zijn — ook terug naar dat wat was — als het gaat om vormen van gemeenschap — ook digitaal — en wat vraagt dat van ons gezamenlijk ‘mens- en wereldbeeld’?
Belangrijk — en soms om moedeloos van te worden — is ook hier weer hoe structuren van samenleven, samenwonen en samen gebruiken van gemeenschappelijke goederen, zoals bijvoorbeeld grond, ons uit handen is geslagen door het neoliberale beleid in Nederland. De zorg, in het algemeen, voor ons welzijn is door de jaren steeds meer uitbesteed aan bedrijven en organisaties die het op grote schaal zeggen te kunnen en er een verdienmodel van hebben gemaakt. Een belangrijk citaat hier tegenover uit het boek is dan: ‘Juist omdat we, op een basaal niveau, kwetsbare wezens zijn, zijn we afhankelijk van de ondersteuning en zorg van anderen, van samenwerking en delen, van solidariteit en gemeenschap, kortom: van de meenten.’ De gemeenschap, of dat nu in een kleiner dorp is, of een wijk in de stad, of zelfs digitaal, kijkt zonder dat verdienmodel met mededogen naar de ander in de cirkel. Het is geen patiënt, het is een buurman, het is geen cliënt, het is de buurvrouw, het is geen klant, maar een medebewoner, een dorpsgenoot, een wijkgenoot. ‘Ieder mens is voor zijn ontstaan en voortbestaan afhankelijk van de liefde, zorg en ondersteuning van andere mensen’ zonder dat daar gelijk een buffer tussenstaat van kapitalistisch denken.
In het boek beschrijft Thijs Lijster hoe juist die gemeenschappen, of meenten, of met het steeds bekendere Engelse woord ‘commons’, toen en nu een belangrijke rol speelden en spelen. De meenten zijn gedeelde bronnen waar iedereen gebruik van kan maken zonder dat ze iemands bezit zijn. Vroeger waren dat bossen en velden. Maar nu zijn dat ook steeds meer kennis — denk aan creative commons — , maar ook de cultuur, de openbare ruimte in de stad of het internet; dat alles kan als een meent gezien worden. Die meenten worden — misschien noodgedwongen — weer steeds belangrijker. We gaan zorg zelf inrichten, denk aan een dokterspraktijk die door crowdfunding is behouden, denk aan een broodfonds voor zelfstandigen om tegen redelijke vergoeding elkaar te helpen bij ziekte, samen duurzame energie in de wijk, regeneratieve boerderijen die oogsten voor de gemeenschap, en nog veel meer.
Om die omkeer naar de meenten te maken, leent Thijs Lijster van Gerald Raunigs het woord: condividu. We zijn als mensen geen standalone burger, die ook nog eens — door angst — tegen elkaar kunnen worden uitgespeeld, maar ‘een mede-deelbare entiteit (con-dividuum).
‘Liefde betekent dat de ander mede definieert wie ik ben, en dus mede-deelt in wie en wat ik ben.’
We staan — en dat meen ik — aan de vooravond van een wezenlijke verandering in de samenleving. De oude structuren voortgekomen uit dat neoliberale denken en handelen, werken niet (meer) in ons voordeel. De verslaving aan welvaart heeft de keerzijde laten zien omdat ons welzijn als con-dividu, als mede-mens, is afgekocht.
Ik zal nooit het laatste toneelbeeld vergeten van Johnny Kraaykamp, tot dan toe vooral bekend als komiek, die in tragische stuk King Lear de hoofdrol speelt. Deze King Lear uit 1979), helemaal alleen op het eind, met slechts een grote luier aan, en alles en iedereen verspeeld, kan dan alleen nog maar raaskallen:
And my poor fool is hanged. No, no, no life?
Why should a dog, a horse, a rat have life,
And thou no breath at all? Thou ’lt come no more,
Never, never, never, never, never. —
Pray you undo this button. Thank you, sir.
[Do you see this? Look on her, look, her lips,
Look there, look there! He dies.
Een mooie — moderne — scène uit King Lear met Jim Broadbent en Andrew Scott zie hieronder.
Bovenstaande dramatische wending in het leven van een mens lijkt wat overdreven voor het schrijven van een recensie over een boek dat als thema de gemeenschap van mensen heeft, maar het raakt toch wel degelijk de kern. Eenzaamheid en stress, juist door geen gedeelde noemers meer te hebben, raken we elkaar kwijt. Thijs Lijster eindigt zijn boek dan ook prachtig: ‘De vraag is dan ook niet zozeer óf we naar een meer ‘gemeenschappelijke’ wereld zullen gaan, maar eerder welke noties van gemeenschap en gemeenschappelijkheid er aan die wereld ten grondslag zullen liggen: of het een wereld wordt die gebaseerd is op gemeenschappelijke eigenschappen of bezit, waarin tribale groepen met elkaar strijden om de laatste restjes fossiele en minerale grondstoffen, of een wereld van ‘gemeenzin’, gebaseerd op de noodzaak van solidariteit en zorg die we, als onvolledige wezens, met elkaar gemeen hebben.’
Ron van Es — mentor, schrijver, spreker & maker bij School for Purpose Leadership.
Koop ‘Wat we gemeen hebben’ bij YouBeDo en doneer 2,70 van je vaste boekenprijs aan een goed doel.