Raak de wonden aan

een verhaal ‘De volgende stap, een nieuwe weg in je leiderschap’

Ron van Es
9 min readOct 1, 2021

Een omslag in je denken of handelen is een wending van 180 graden. Van het een naar het ander. Van zwart naar wit, of andersom. Vaak gaat het gepaard met een crisis, een persoonlijke tegenslag, een moment van openbaring. Een confrontatie ook. Het lijkt op jongeren die de Holocaust verhalen maar niet willen geloven totdat ze op een reis in Auschwitz aankomen. Daar kun je er niet meer omheen. Het is waar, de verschrikking, de horror die mensen elkaar aandoen. Van niet-geloven naar wel móeten geloven. Met je neus er bovenop. Geen ontkomen meer aan.

Een dergelijk verhaal kwam ik tegen in het boek ‘Raak de wonden aan’ van Tomáš Halík. Halík is een katholiek priester en hoogleraar filosofie en sociologie aan de Karelsuniversiteit in Praag. Zijn boek begint met het welbekende verhaal van zijn naamgenoot, Tomas. Tomas is een van de discipelen van Jezus in het Nieuwe Testament. Het verhaal is misschien bekend, maar hier komt het toch even in vogelvlucht. Jezus, die vertelt over een ander koninkrijk in de tijd dat de Joden zuchten onder het bewind van de Romeinen krijgt al gauw mannen om zich heen die hem willen volgen in dit avontuur. Totdat Jezus gevangen genomen wordt want het wordt toch wel te gortig met zijn verhalen. Die gevangenneming is niet eens geregeld door de Romeinen, wat je wel zou verwachten, maar door de Joodse elite, want te veel oproer maakt slapende honden wakker. Liever onder het bekende juk dan gedoe dat alles op z’n kop kan zetten. Goed, Jezus wordt berecht, gedood, en volgens het verhaal staat hij na drie dagen op uit de dood. Een wonder en voor het eerst ontdekt door de vrouwen uit het revolutionaire gezelschap. Daarna volgen andere discipelen die of Jezus ‘zien’ of het verhaal van harte geloven. Maar niet Tomas. Deze Tomas, ook wel Judas Thomas Didymus genoemd, is teleurgesteld dat het verhaal dat zo hoopvol begon op een ramp is uitgelopen. Jezus dood, de volgers allemaal ondergedoken uit angst ook opgepakt te worden, wat is er nog over van dat nieuwe koninkrijk dan? En nu zou diezelfde Jezus zijn opgestaan, uit de dood? ‘Eerst die wonden zien’, zegt hij, ‘en mijn vingers erin steken, dan pas geloof ik het.’ Die uitspraken maken dat deze Tomas de geschiedenis is ingegaan als de ongelovige, de ongelovige Tomas. Een smaad. Een loser. Iemand die er niet voor gáát als het er op aan komt. Een ongelovige Tomas is nu iemand die je pas kunt overtuigen met feiten. Als hij of zij er niet meer omheen kan. Geen fake nieuws, maar echt nieuws. Geen aannames die zijn gefabuleerd, maar echte verhalen.

In zijn boek ‘Raak de wonden’ begint Tomáš Halík met het verhaal van deze naamgenoot. De schrijver is namelijk in India op bezoek bij de kathedraal van Madras. Hier is volgens de verhalen Tomas terecht gekomen. Om het verhaal van Jezus verder te vertellen. Tomaschristenen worden de gelovigen hier genoemd, want Tomas zou vanaf het jaar 40 via het Midden-Oosten naar de zuidwestkust van India zijn gereisd en uiteindelijk in Madras zijn gedood. Hoe dan ook, de christelijke kerk in India is al heel oud en meest waarschijnlijk via Grieks-christelijke handelaren daar terecht gekomen. Latere christenvervolgingen brachten de rest van de gelovigen aan de Malabarkust.

‘Ik was onderweg van Bodgaj, de plaats van Boeddha’s verlichting, naar Sarnat, waar Boeddha na zijn verlichting de eerste toespraak voor zijn leerlingen hield, naar Varanasi aan de oever van de Ganges, de heilige plaats van de hindoes, en naar Mathura, de geboorteplaats van Khrisna. Maar hier in Madras, in het hart van het lokale christendom, waar vanouds het graf van de apostel Tomas, de beschermheilige van India, vereerd wordt, voelde ik me helemaal thuis.’

In het Nieuwe Testament gaat het verhaal van de ongelovige Tomas verder: ‘Een week later verscheen Jezus weer; ditmaal was Tomas er wel bij. Jezus zei tegen hem: “Leg je vingers hier en kijk naar mijn handen, en leg je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof.” Tomas antwoordde: “Mijn Heer, mijn God!” Jezus zei tegen hem: “Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’ Dit is het argument geworden voor allen die niet zomaar willen geloven, die het willen zien, overtuigd willen worden. De ongelovigen. Maar Tomáš Halík doet dan in zijn boek iets dat een prachtige draai aan dit verhaal, aan dit idee van ongelovigheid geeft. Had de bijbelse Tomas eigenlijk geen gelijk? Gaat het niet om eerst de wonden aan te raken, om dan te geloven? En is geloven dan niet in beweging komen, actie ondernemen? Is de omslag in het denken en handelen niet veel meer een omslag omdat je het gezien hebt? Er niet meer omheen kunt?

Op de plaatsen die de auteur Tomáš in zijn leven heeft aangedaan op zijn vele reizen, zijn veel plekken van lijden: Ground Zero, Hiroshima, concentratiekampen van nazi’s en communisten. Hij noemt die ‘het Golgotha van deze tijd’. Maar hij gaat verder: ‘Er is één plek die ik nooit meer zal vergeten. Een plek van lijden en grote schaamte. Een plek waar je het liefst snel weer wil vertrekken. Het is een weeshuis in Madras. In de bedjes, die aan kippenhokken deden denken, lagen eenzame kinderen met opgeblazen buikjes van de honger. Er lagen kleine skeletjes, met alleen een zwarte, vaak ontstoken huid eromheen. In de eindeloze gangen keken hun koortsige ogen mij van alle kanten aan en staken ze hun handen naar mij uit. De lucht die er hing, benam me de adem. Deze stank van onmacht en een brandend gevoel van schaamte verstikten mij. Dat gevoel heb je meestal als je met een gezonde huid, een gevulde maag, een schoon bed en een dak boven je hoofd naar lijdende mensen kijkt. Ik wilde zo snel mogelijk laf daarvandaan vluchten (en niet alleen daarvandaan), mijn ogen sluiten, mijn hart op slot doen en dit vergeten. Maar op dat moment kwamen deze woorden in mij naar boven: Raak de wonden aan! En daarna: Kom nu maar met je vinger. En kom maar met je hand om de opening in mijn zijde te voelen.’

‘Werd de apostel Tomas bij het zien van de opgestane echt in één keer van al zijn twijfels bevrijd — of liet Jezus hem via zijn wonden juist de enige plaats zien waar zoekers en twijfelaars werkelijk God kunnen aanraken?’

Ik herinner mij ook momenten van dat aanraken, en mogelijk jij ook. Het zijn die momenten dat je met open blik keek naar mensen, op je reis door andere landen, of naar mensen om je heen. Soms via de beelden die je zag via een scherm. Onbewaakte momenten, beelden van ogen die het verhaal vertelden. Zoals in mijn geval de grootmoeder daar in de sloppenwijk van Phnom Penh waar ik als regisseur van een documentaire rondliep. Ik wilde het verhaal vertellen van deze mensen die het slachtoffer waren van de enorme HIV epidemie die had huisgehouden in Cambodja. Veel ouders van kinderen waren het slachtoffer geworden waardoor grootouders hun kleinkinderen moesten opvoeden. Die kleinkinderen hadden nog geluk want vele anderen waren in weeshuizen terecht gekomen. Toen ik door zo’n wijk liep om te zien waar we beelden konden maken, keek ik via mijn fotolens regelrecht in de ogen van een grootmoeder. In haar kleine bewoning was ook haar kleinkind. Deze grootmoeder was bezig om satéstokjes te snijden — ze verdiende daar een dollar per dag mee. Het was de goedheid van alweer een westers project om mensen in armoede te ondersteunen. Het was haar geluk om in ieder geval een dollar per dag te kunnen verdienen en zo haar kleinkind te kunnen onderhouden. Maar ik zag wat anders. Ik zag de tragiek dat deze vrouw nooit was toegekomen aan rouw. Rouw om de dood in haar omgeving. Rouw om haar eigen verhaal. En ook rouw om een regime daar in Cambodja dat nog maar net de hielen had gelicht en een land in chaos had achtergelaten. Wat wist ik van haar verhaal? Wat wist ik van haar verdriet, haar leven, haar omstandigheden? Ik keek door een fotolens, ik was een westerse regisseur die voor televisie een documentaire maakte, ik was in andere woorden een voorbijganger. Was ik in staat daar haar wonden aan te raken? En als ik dat deed, wat dan? Kon ik het begrijpen, kon ik me eraan overgeven, of moest ik, als professional, aan het eind van de dag mijn tv minuten bij elkaar hebben gesprokkeld? Het beeld van deze grootmoeder daar op de vloer van haar hut, snijdend aan satéstokjes, die opkeek naar mij, of beter, naar mijn fotolens, ben ik nooit meer vergeten.

Het is de filosoof Martin Buber die in zijn boek ‘Ik en Jij’ over een dergelijk moment het volgende schrijft: ‘Wat is het eeuwige: het in het nu en hier tegenwoordige oerverschijnsel van wat wij openbaring noemen? Het is dit: de mens komt uit het moment van de hoogste ontmoeting niet hetzelfde tevoorschijn als hij er is binnengegaan. Het moment van de ontmoeting is geen ‘belevenis’ die in de ontvankelijke ziel opgewekt en met een zalig gevoel wordt afgerond: er geschiedt daar iets aan de mens. Dat is soms een ademtocht, soms een worsteling, hoe dan ook: het geschiedt.’

Martin Buber schrijft dan verder over wat deze ontmoeting teweeg brengt in ons:

  • We begrijpen dat er een volledige wederkerigheid is van het verbonden zijn.
  • Er is het besef dat er een zin is, ‘niets kan meer zinloos zijn’.
  • Het gaat niet meer om mij of jou, maar om de zin samen, in de wereld die we hier ervaren.

Op dat moment daar in die sloppenwijk, terwijl ik de oude vrouw ‘aankeek’, was er dus die omslag in mijn denken. Dat denken dat mij vaak liet overwegen dat ik los sta van anderen, dat denken dat mij liet twijfelen aan de zin van alles. Dat denken dat teveel om mij draaide en mijn bijzondere gedachten over een betere wereld. Met één omslag begreep ik dus dat we hier, en hier in deze wereld, samen zijn, en het samen moeten doen. Nu. Hier. Samen. Het was het moment dat tussen de ‘ik’ en de ‘jij’ ontstaat zoals Martin Buber dat betoogt. Er was geen hulpbehoevende meer en de hulpverlener, geen grootmoeder die een kleinkind op te voeden heeft in armoede en de regisseur ver van huis die in opdracht een documentaire te maken had voor televisiekijkers; er was de ik en de ander, er was ons in deze wereld.

Martin Buber: ‘De werkelijkheid is dat wij ontvangen wat wij tevoren niet hadden, en dit zo ontvangen dat wij weten: het is ons gegeven.’

Zo’n zelfde omslag ervoer ik opnieuw in een sloppenwijk, maar dan in Zuid-Afrika. Opnieuw op reis voor een documentaire, werd ik dit keer geconfronteerd met een jonge Afrikaanse vrouw met haar kinderen. In haar haveloze hut, meer was het niet, kreeg zij die dag een stuk plastic uitgereikt bedoeld voor het dak. Zo zou de regen niet langer haar hut binnen kunnen stromen. In die hut een kaal bed, een enkele stoel en wat kookgerei, meer was er niet. Ik weet nog van mijn beschaamde blik daar bij het zien van deze armoede. Maar in tegenstelling tot mijn ogenblik met de grootmoeder in Cambodja keek ik nu in de ‘dode’ ogen van deze vrouw waar geen verhaal meer in te ontdekken leek. Het leven was vertrokken. Hier leek enkel het overleven nog aanwezig, een strategie om alle gevoel van wanhoop niet meer te ervaren. Als ik al een blijk van medeleven kon tonen werd die niet ontvangen; er leek geen verbinding meer mogelijk. Misschien had deze jonge Afrikaanse vrouw te veel meegemaakt om nog langer een tegenover, een ‘jij’ te kunnen zijn. Het maakte mij wezenloos verdrietig. Ik kon haar wonden zien, maar niet aanraken. Maar als ik dat wel deed, wat dan?

Was dit dan het moment waarop veel hulpverleners die professionele blik in de ogen krijgen? Werd deze jonge vrouw, net als zovelen, dan een, zoals Martin Buber dat noemt, een ‘het’? Geen tegenover maar het tegenover. Geen confrontatie tussen een ‘ik’ en een ‘jij’, maar een spanningsloos ‘ik’ tegenover een ‘het’. Een probleem dat opgelost moet worden. ‘(…)de mens, die met de Het-wereld genoegen neemt als een wereld om te ervaren en gebruiken en die datgene wat in haar verpakt zit, onderdrukt houdt in plaats van het te bevrijden, die het observeert in plaats van het aan te kijken, het benut in plaats van het te ontvangen.’

Ik weet nog dat ik dezelfde avond terugkwam in mijn hotel, daar mijn opgemaakte bed vond, het eten at dat was klaargemaakt, en alleen nog maar kon denken aan de jonge vrouw en mijn schaamte. Ik vermoedde dat ik al was verdwenen uit haar hoofd, en als ik daar nog was, enkel een schim zou zijn van iemand uit een onbekende wereld. Er was die dag geen wond aangeraakt. Toch was er iets in gang gezet, in mij, dat mij ook niet meer zou loslaten, waardoor ik het hier kan opschrijven. Misschien was het dan mijn wond die ik had aangeraakt?

Lees verder in ‘De volgende stap, een nieuwe weg in je leiderschap’

Ron van Esfounder & mentor School for Purpose Leadership

--

--

Ron van Es
Ron van Es

Written by Ron van Es

Founder School for Purpose Leadership (https://www.schoolforpurposeleadership.nl/) & Hoofdredacteur Betekenis Boeken Club (https://www.betekenisboekenclub.com/)

No responses yet