Het onderliggend collectief
Wat we gemeen hebben met elkaar
Ik sprak er onlangs veel, uitgebreid en graag over in een podcast met twee jonge studenten: wat hebben we als collectief gemeen? Ik werd door hen gevraagd in hun serie — podcast of hope — om net als de 100 vorige sprekers te praten over ‘geluk’, hun thema in de serie. Ik week al gelijk af van hun vraag door te vertellen dat geluk of gelukkig zijn niet de vraag is waar ik mij mee bezig houd. Wat dan wel, was natuurlijk de tegenvraag. Wel-zijn antwoordde ik. Wel-zijn voor jezelf, maar vooral in relatie met anderen. En zo kwamen we vanzelf op het idee van het collectief, of in andere woorden ‘commons’, of de ‘meenten’ in het Nederlands.
“Ron ziet tekenen van hoop. Volgens hem is het prioriteit dat we met elkaar in gesprek gaan en praten over de problemen die er zijn en hoe we die moeten oplossen. Vervolgens moeten we het dan ook gaan doen, anders voelen mensen zich weer niet gezien. Hij legt uit dat er een grote onderstroom is in de samenleving. Deze onderstromen gaan er volgens hem voor zorgen dat er belangrijke veranderingen doorgevoerd gaan worden in de samenleving op heel veel verschillende vlakken.” — Rob Vissers (Podcast of Hope)
Het idee van een collectief is natuurlijk niet nieuw — denk aan de eerste tribes, de eerste dorpen, de eerste religieuze gemeenschappen. In de podcast vertel ik ook dat antropologen ons leren dat groepen van ongeveer 50 mensen overzichtelijk werken, vooruit vandaag de dag kunnen we er misschien 150 aan. Maar het idee van globalisatie, doorwerkend in een neoliberaal kapitalistisch beleid trekken we als mens niet. Het maakt ons eenzaam, geeft geen veiligheid, maakt dat we niet loyaal meer zijn naar samenleving en gemeenschap.
In een interview van Margriet Oostveen in De Volkskrant met hoogleraar Tine de Moor — haar specialisatie is de economische en sociale geschiedenis van burgercoöperaties en sociale ondernemingen — legt deze laatste uit in zes punten wat burgercollectieven, of ‘commons’ betekenen:
- Collectieven zijn vaker afgeschaft dan mislukt. ‘Met de invoering van het Burgerlijk Wetboek (in Nederland voltooid in 1838) verdwijnen de meeste burgercollectieven. De Moor: ‘Collectief eigendom kreeg daarin geen plaats. Het erkennen dat eigendom in gemeenschappelijk bezit was, werd zo eigenlijk onmogelijk gemaakt.’
- De ‘Tragedy of the Commons’ is een beroemde, maar wankele theorie. De microbioloog Garrett Hardin publiceerde in 1968 een invloedrijk, om niet te zeggen dodelijk essay in Science over burgercollectieven: The Tragedy of the Commons. The Tragedy of the Commons had grote invloed op economen en de keuze tussen overheidsregulering of marktdenken — burgercollectieven werden daartussen min of meer als nutteloos alternatief doorgestreept. ‘In de praktijk zie je dat er wel degelijk veel onderlinge communicatie is, dat er overleg is en afspraken worden gemaakt. Uit welbegrepen eigenbelang.’ Er zijn kortom belangrijke argumenten tegen het beeld dat Hardin over collectieven heeft geschapen, zegt De Moor. ‘Het probleem is alleen dat het is blijven hangen en een reden werd voor privatisering. Anders komt er chaos, redeneerde men.’
- Sancties werken niet, vergaderen wel. ‘Hoe voorkomen burgercollectieven die chaos dan? Fascinerende bijvangst in De Moors onderzoek: ‘De mate van sanctionering bleek omgekeerd evenredig aan de levensduur.’ Oftewel: hoe minder de deelnemers elkaar bestraften voor gedrag dat tegen het algemeen belang inging, des te langer bleef een collectief in leven.’
- Burgercollectieven zijn niet communistisch en ook niet romantisch. ‘Burgercollectieven hebben niets met communisme te maken. ‘Communisme is een door de overheid bestuurd systeem, terwijl burgercollectieven zichzelf van onderop organiseren. Daarom heb ik het ook moeilijk met wetenschappers die het hebben over ‘commonisme’: daar komen we echt niet verder mee.’
- Burgercollectieven zijn onmisbaar in tijden van privatisering. ‘Een burgercollectief kan een gevoel van welzijn en gemeenschapszin teruggeven en er zijn aanwijzingen dat burgercollectieven kunnen leiden tot prosociaal gedrag.’ (…) ‘Directe solidariteit is dan vaak efficiënter en effectiever. Ook omdat het bijdraagt aan gemeenschapsvorming. Mensen komen weer met elkaar in contact en voelen zich minder eenzaam.’
- Burgercollectieven zijn allang uit de experimenteerfase. ‘Als Tine de Moor burgercollectieven vraagt naar obstakels, dan hebben die meestal met financiering en een tegenstribbelende de overheid te maken. (…) ‘Hou op, zegt Tine de Moor dan. ‘Neem burgercollectieven eindelijk eens serieus. Want de meeste lossen allang op wat jullie zelf laten liggen.’
Het idee van burgercollectieven krijgt ook steeds meer vorm in Nederland. Vroeger waren dat bossen en velden die meenten werden genoemd voor gemeenschappelijk gebruik. Maar nu zijn dat ook steeds meer kennis — denk aan creative commons — , maar ook de cultuur, de openbare ruimte in de stad of het internet; dat alles kan als een meent of collectief gezien worden. We gaan meer en meer de zorg zelf inrichten, denk aan een dokterspraktijk die door crowdfunding is behouden. Denk aan een broodfonds voor zelfstandigen om tegen redelijke vergoeding elkaar te helpen bij ziekten. Of samen duurzame energie in de wijk regelen. Of de opzet van regeneratieve boerderijen die oogsten voor de gemeenschap.
‘Als Tine de Moor burgercollectieven vraagt naar obstakels, dan hebben die meestal met financiering en een tegenstribbelende de overheid te maken. Driekwart heeft externe geldschieters nodig en klopt daarvoor bijvoorbeeld bij een gemeente aan. Ambtenaren blijven vaak haken op aansprakelijkheid, zoals wie er financieel verantwoordelijk is wanneer een bouwproject van een wooncoöperatie spaak loopt. ‘Terwijl burgercollectieven meestal allang zijn verzekerd. Aansprakelijkheid lijkt ook een beetje een smoes om niet te hoeven meedenken met collectieven.’
Burgercollectieven, of meenten, zijn de nieuwe norm om burgers mee te krijgen in de nodige verandering en/of om zelf het idee van gemeenschap naar een duurzame manier te transformeren. Juist de (semi)overheid moet hier het belang van inzien.
Maar een vraag verder gaat dan over de rol van het bedrijfsleven? Hoe kunnen juist bedrijven hier een heldere rol in spelen? Denk weer even aan voedselvoorziening, energie, verzekeringen en woningbouw? Hier liggen toch nieuwe kansen denk ik!
In zijn boek ‘Wat we gemeen hebben — een filosofie van de meenten’ schetst filosoof Thijs Lijster het belang van een cultuur die de groep verbindt: ‘De gemeenschap, of dat nu in een kleiner dorp is, of een wijk in de stad, of zelfs digitaal, kijkt zonder dat verdienmodel met mededogen naar de ander in de cirkel. Het is geen patiënt, het is een buurman, het is geen cliënt, het is de buurvrouw, het is geen klant, maar een medebewoner, een dorpsgenoot, een wijkgenoot. ‘Ieder mens is voor zijn ontstaan en voortbestaan afhankelijk van de liefde, zorg en ondersteuning van andere mensen’ zonder dat daar gelijk een buffer tussenstaat van kapitalistisch denken.’
Om die cultuur beter te omschrijven komt hij met een nieuwe term, ontleent van Gerald Raunigs: condividu. We zijn als mensen geen standalone burger, die ook nog eens — door angst — tegen elkaar kunnen worden uitgespeeld, maar ‘een mede-deelbare entiteit (con-dividuum).’
Waar burgers in het tijdperk van ongekend neoliberaal beleid tegen elkaar werden uitgespeeld, is de roep naar saamhorigheid altijd sterker. Thijs Lijster eindigt zijn boek dan ook prachtig: ‘De vraag is dan ook niet zozeer óf we naar een meer ‘gemeenschappelijke’ wereld zullen gaan, maar eerder welke noties van gemeenschap en gemeenschappelijkheid er aan die wereld ten grondslag zullen liggen: of het een wereld wordt die gebaseerd is op gemeenschappelijke eigenschappen of bezit, waarin tribale groepen met elkaar strijden om de laatste restjes fossiele en minerale grondstoffen, of een wereld van ‘gemeenzin’, gebaseerd op de noodzaak van solidariteit en zorg die we, als onvolledige wezens, met elkaar gemeen hebben.’
Ron van Es — mentor, spreker, schrijver & maker bij School for Purpose Leadership